De Moken

De Moken

Men beschouwt de Moken als de oorspronkelijke bewoners van de kustgebieden rond de Adamanzee. Vandaag de dag leven er nog maar een paar duizend en slechts een deel daarvan leeft nog volgens de oude tradities, op een kleine boot, zeven á acht maanden zwervend over de zee en levend van wat de natuur hen biedt.
Men vermoed dat het woord Moken komt van Lemo wat zinken betekent en Ken, de naam van een vrouw uit de mythologie van de Moken. Ken pikte de minnaar van haar zus. Maar haar zus was een koningin en werd een beetje kwaad en verbande Ken en haar volgelingen naar zee om daar voor eeuwig rond te zwerven.
Er is weinig bekend over dit geheimzinnige nomadenvolk. Hoewel ze verwant lijken aan andere zee-zigeuner volkeren die in deze gebieden leven, lijkt hun taal op geen andere in dit deel van de wereld. Zonder twijfel zijn het meesters van de zee. In kleine groepen van zes of meer boten, levend van voedsel wat ze onderweg vangen en vinden trekken ze van eiland naar eiland. Elke familie heeft zijn eigen boot. Met netten, speren en andere primitieve, maar o zo effectieve, gereedschappen vangen ze onder andere zeekomkommers, kreeft en zeeëgels.
Wat ze zelf niet opeten wordt gedroogd en verkopen ze op het vastenland, waar ze af en toe komen om rijst, olie en andere zaken, die de zee hen niet kan leveren, te kopen.

Tussen juni en oktober, als het de moessontijd is verhuizen de Moken tijdelijk naar het vastenland. Van gras, bamboe en hout bouwen ze hutten aan de rand van een beschut strand. Deze tijd wordt vooral gebruikt om hun boten weer op te knappen of zelfs nieuwe te bouwen.
De meeste Thaise Moken hebben hun nomadenbestaan opgegeven en wonen permanent op het vastenland. Deze dorpen op Phuket en Phi Phi zijn arm en vuil en vaak een busstop voor hordes toeristen met camera’s in de aanslag om deze ‘wilden’ op de gevoelige plaat vast te leggen. Zonder succes heeft de Thaise regering geprobeerd de kinderen naar school te krijgen. Maar zodra het visseizoen weer is aangebroken komen ze niet meer opdagen en trekken met hun ouders mee naar zee.

Hun dagelijks menu
Vroeger aten de Moken eigenlijk alleen maar dingen die uit de zee kwamen, aangevuld met wilde planten en bamboescheuten. Rijst was alleen voor bijzondere gelegenheden omdat ze niet vaak in de buurt van het land waren om dat te kopen of te ruilen. Maar ook hier slaat de ‘vooruitgang’ toe en ruikt men handel. Ze verkopen mooie schelpen en andere zeeprodukten en kunnen voldoende rijst kopen om de moessontijd door te komen.
In de Mokense keuken worden ook ingrediënten gebruikt als chilipepers, uien, knoflook, citroengras, nampla(vissaus) en suiker. Ze maken er chobai van, een soort van wokprut met rijst. De meeste gerechten zijn behoorlijk heet! Maar je houdt het niet tegen, ook de Moken lusten wel een snackie. Instant noodlepot met een blikje cola wordt niet geschuwd.
Medische zorg
Als ze ziek worden kunnen de Moken terecht bij hun Shamaan. Deze gaat in trance en vraagt genezing aan de geesten. Hij wordt betaald in geld of kleding, maar alleen als de zieke ook werkelijk beter wordt. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van kruiden die men vindt op het land. Maar ook hier verdwijnt een hoop kennis omdat men meer en meer moderne geneesmiddelen gaan gebruiken.

Godsdienst
De Moken hangen het animisme aan. Dat wil zeggen dat ze geloven dat levenloze voorwerpen een ziel bezitten. Ze maken een soort totempalen , lobongs en iedere volle maan van de vijfde maanmaand (ergens in mei) hebben ze een groot feest. Drie dagen en nachten lang zingen dansen en drinken ze. Tenslotte gaan ze in een soort trance. De shamanen voorspellen dan het wat er allemaal gaat gebeuren met het volk het komende jaar. Dit feest wordt meteen aangepakt om elkaar weer eens te zien. Moken uit alle uithoeken bezoeken hun vrienden en familie om gezamenlijk het feest te vieren.
Meestal bouwen ze tijden de feestelijkheden aan een kleine boot de lajang en laten deze wegdrijven de zee op. Ze geloven dat deze boot ziekte en ongeluk met zich meeneemt en zo het volk daarvan vrijwaard.

De Kabang

De Moken trekken van eiland naar eiland en zijn het grootste deel van het jaar op zee. Ze reizen met hun kabang. Een boot die tevens dient doet als hun huis. Vroeger werd de kabang gemaakt van zalaccahout. De zalacca is een soort palm. Deze houtsoort dient elke paar maanden te worden vervangen. Vandaar dat tegenwoordig de meeste kabangs worden gemaakt uit een boomstam en worden voorzien van planken dolboorden. Het dak wordt gemaakt van ineen gevlochten bladeren van de Pandanus (schroefpalm).
Met het kiezen van het hout voor hun kabang zijn de Moken nogal kieskeurig. Ze gaan er namelijk vanuit dat voorspoed en geluk van de eigenaar afhangt van de kwaliteit van de kabang. Als de kabang bijvoorbeeld is gemaakt van knoestig hout, dan zal de eigenaar een ziekte krijgen waarbij zijn huid ook knoestig gaat worden. De boom die ze dan ook uitzoeken is lang, recht en zonder enig defect. Voordat ze een boom omhakken, worden er offers gebracht om de geesten van de boom gunstig te stemmen.

Eenmaal omgehakt wordt de boom uitgehold waarna deze boven een smeulend vuur gehangen wordt om het hout zacht te maken. Ze kunnen daardoor de stam uiteen trekken zodat er een brede boot ontstaat. Daarna wordt er een kiel gemaakt en onder de boot bevestigd. Om de boot hoger te maken hebben ze planken nodig. Hiertoe splijten ze andere boomstammen. Deze worden aan weerszijden vastgezet. De buitenkant is nu klaar. Wat rest is het maken van een bodem en de opbouw.


Meer over de moken kun je vinden op de volgende sites:
National Geographic en cusrithula