God stuurde de engel Gabriël naar Nazaret, een stad in Galilea. Elisabet was toen zes maanden zwanger. De engel ging naar Maria, een jonge vrouw die zou gaan trouwen met Jozef. Jozef kwam uit de familie van koning David. De engel zei tegen Maria: ‘Ik groet je, Maria. God heeft jou uitgekozen. Hij zal bij je zijn.’ Maria schrok van de woorden van de engel. Ze vroeg zich af wat hij bedoelde. Toen zei de engel tegen Maria: ‘Je hoeft niet bang te zijn, Maria. God heeft je uitgekozen voor iets moois. Je zult zwanger worden en een zoon krijgen. Je moet hem Jezus noemen. Jezus zal heel belangrijk zijn, hij zal Zoon van de allerhoogste God genoemd worden. En God, de Heer, zal hem koning maken, net zoals zijn voorvader David dat was. Jezus zal voor altijd koning van Israël zijn. Aan zijn macht komt geen einde.’ Maria zei tegen de engel: ‘Maar ik slaap nog niet met een man. Hoe kan ik dan zwanger worden?’ De engel antwoordde: ‘De heilige Geest zal bij je komen. En door de kracht van de allerhoogste God zul je zwanger worden. Daarom zal jouw kind bij God horen, en zal hij Zoon van God genoemd worden. Ook je familielid Elisabet krijgt een zoon. Iedereen dacht dat zij geen kinderen kon krijgen. Maar nu is ze al zes maanden zwanger, terwijl ze toch al oud is. Voor God is alles mogelijk!’ Maria zei: ‘Ik wil God dienen. Laat er met mij gebeuren wat u gezegd hebt.’ Toen ging de engel weg.